Jef Van Staeyen

Auteur: Jef Van Staeyen (Pagina 14 van 131)

de P&R in de rand kunnen ook voor de auto’s van stedelingen nuttig zijn

“Waarom blijven park-and-rides halfleeg en lijken bezoekers meer plek te hebben dan bewoners?”  vroeg Kris Vanmarsenille zich af op 27 januari 2023 in Gazet van Antwerpen: Het Antwerpse parkeerbeleid onder de loep.

Kris Vanmarsenille stelt vast dat zowel de nieuwe P&R aan de rand van de stad, in Merksem, Luchtbal en Linkeroever, als de parkings in het centrum weinig gebruikt worden. Omdat er geen cijfergegevens beschikbaar zijn doet ze dat op basis van herhaalde visuele observatie. Ze ziet wat menige stedeling of bezoeker al meermaals heeft gemerkt: “Behalve in de weekends en op bijzondere dagen, staan [de parkings in het centrum] zelden of nooit vol. Ze zijn zelfs redelijk leeg. Meermaals stond er op niveau -3 en -4 helemaal niemand.” Bezoekers rijden ook makkelijk door alle straten van de stad: “Waze leidde ons alvast door speelstraten en woonerven zonder al te veel problemen naar een parkeergarage.”

“Dat moet een doorn in het oog zijn van de bewoners in de wijken en districten die graag een beetje rust willen en elke dag rondjes moeten rijden om hun auto kwijt te geraken. Op straat is dat zo goed als onmogelijk. De stad heeft 115.459 bewonerskaarten uitgereikt terwijl er maar 84.400 betaalde parkeerplaatsen op straat zijn.”

“Die prominente aanwezigheid van auto’s staat de leefbaarheid van Antwerpen in de weg”, stelt ze nog. Terecht. Maar ze beperkt haar probleemstelling tot de bezoekers, die te makkelijk de stad in rijden en er parkeren.

Daar horen enkele bedenkingen bij.

Bedenking 1: Als we verwachten dat mensen die buiten de stad wonen en hun auto gebruiken om naar de stad te komen de rand-P&R-parkings gebruiken, waarom zouden de mensen die in de stad wonen en hun auto gebruiken om buiten de stad te rijden, die auto niet in dezelfde P&R parkeren? Voor hun verplaatsingen in de stad hebben ze hun auto immers niet nodig.
Dus: rand-P&R is ook voor stedelingen. [Ze vinden er ook makkelijk een laadpaal.]

Bedenking 2: De mensen die met hun auto naar de stad komen hebben soms betere redenen dan de mensen die in de stad wonen om hun auto voor middellange tijd op straat te parkeren. Ik denk aan de mensen die hun ouders komen ophalen voor een uitstap of om op bezoek te komen, en die ze nadien weer thuis brengen. Verwachten we van hen dat ze schrijlings op het voetpad parkeren en hun ouders bij wijze van spreken uit hun auto gooien, of is het legitiem dat ze een correcte parkeerplaats vinden in de nabijheid van de woning van die oudere mensen, daarna samen met hen naar het appartement gaan (de trap of de lift), of misschien zelfs samen nog een koffie drinken en een gebakje eten, om pas nadien weer de auto te nemen? En geldt hetzelfde niet voor mensen die met kleine kinderen op bezoek komen?
En hoe zit het met de loodgieter, de schrijnwerker, de dakdekker, de elektricien, de liftenman of -vrouw, of de ruitenwasser. De meesten van die mensen hebben hun zaak buiten de stad (in de stad zijn lokalen te duur), en ze moeten materiaal en gereedschap vervoeren. En zelfs voor wie een bak-of cargofiets zou kunnen gebruiken, geldt dat zo’n ding ook een parkeerplaats vereist.
Dus: bezoekers hebben soms betere redenen dan stedelingen om in de stad op straat te parkeren.

Bedenking 3: Het bieden van parkeermogelijkheid mag niet alleen de verantwoordelijkheid van de overheid zijn. Het is ook de verantwoordelijkheid van de eigenaar of gebruiker van het voertuig (in casu de auto, de fiets of de bakfiets) en van de beheerder van de bestemming (winkel, school, sportfaciliteit, werkplek, concert-, theater- of danszaal, museum, lokettengebouw…).Daarom moeten de parkeerfaciliteiten (voor auto, fiets, bakfiets) zo vaak mogelijk inpandig gerealiseerd worden, en ook effectief gebruikt worden (!). Voor sites van enige omvang moeten ook leveringen inpandig georganiseerd en effectief gebruikt worden.
Dus: niet alleen naar de overheid wijzen, ook zelf wat doen (als gebruiker van een voertuig, en als verantwoordelijke van een site).

Dit houdt in:
– dat bewonersparkeren in de stad, op het openbaar domein, uitgefaseerd wordt,
– dat het aantal parkeerplaatsen op het openbaar domein wordt teruggedrongen,
– dat een belangrijk aandeel van de overblijvende parkeerplaatsen wordt gereserveerd voor: kortparkeerders en middellangparkeerders (zie hoger de legitieme bezoekers per auto), mensen met een handicap, leveranciers e.d., deelauto’s, en fietsen en bakfietsen (zowel van deelsystemen als van particulieren),
– dat er buiten de openbare weg bijkomende fietsparkeergelegenheid wordt gecreëerd,
– dat voetpaden fietsvrij worden gemaakt.

Als hoffelijkheid en gastvrijheid — en efficiëntie — nog betekenis hebben, maken we plaats op straat voor bezoekers die goede redenen hebben om met de auto te komen.

 


(aanvulling)
Het was het nieuwe parkeerbeleid van de stad Antwerpen voor de binnenstad dat me in augustus 2023 de tekening bovenaan deze tekst inspireerde.

acht bergen en de Taoumé

De acht bergen van Paolo Cognetti heb ik (nog) niet gelezen. De film gezien wel. Ik weet niet in hoeverre de film getrouw is gebleven aan het boek. Christophe Vekemans sprak voor Klara over de fascinerende werking die uitgaat van de door Cognetti beschreven bergen, de bossen, de zon en de sneeuw en kortom ‘de natuur’, zoals enkel stadsmensen dat volgens Bruno noemen. [Bruno is een jongen uit de bergen.] De film gebruikt daar weinig woorden voor, en zelfs beelden zijn schaars. Het gaat om de mensen.

Wat mij opviel, was de verwantschap van het verhaal van Pietro (uit Milaan) en Bruno (uit Valle d’Aosta) in Le otto montagne, met dat van Marcel (uit Marseille) en Lili (uit het nabije massif du Garlaban) in het ook autobiografische Le Château de ma mère van Marcel Pagnol.
Le Château de ma mère (1958) is het tweede deel van Souvenirs d’enfance, en wordt best pas na het eerste deel gelezen, dat La Gloire de mon père (1957) heet. Niet alleen de vriendschap tussen de twee jongens, uit de stad en uit de bergen, maar ook de vader-zoon-relatie is in beide boeken zeer present. Marcels vader Joseph is onderwijzer, een hussard de la République, voor wie onderwijs een republikeinse en anti-klerikale roeping is, met de zeer gelovige oom Jules als tegenpool. De waarde van vriendschap wordt zowel door de twee jongens als door de twee mannen vertolkt, die elkaar ondanks hun verschillen weten te waarderen. Net als De acht bergen eindigt Le Château de ma mère met een overlijden. Of met meerdere: het overlijden van de moeder — cinq ans plus tard, je marchais derrière une voiture noire, dont les roues étaient si hautes que je voyais les sabots des chevaux —, van de jongere broer Paul, die als herder in de bergen is blijven wonen, en van Lili, die in 1917 als jongeman aan het front in Noord-Frankrijk door een kogel wordt gedood. [Even denk je dan aan De Toverberg, maar onder jonge mannen was aan het front sterven in die jaren heel courant.] Marcel wordt schrijver en cineast, een beroep van de stad — zijn broer bleef op het land —, maar neemt de herinnering aan Lili en aan de bergen met zich mee.
Marcel Pagnol is in 1895 in Aubagne (nabij Marseille) geboren en overleed in 1974 in Parijs. Zijn jeugdherinneringen zijn vooral een aangename lectuur, luchtiger dan wat De acht bergen kunnen zijn, met grappige anekdotes en licht-spottende beschrijvingen van personages en van de tijdsgeest van een nog naïeve twintigste eeuw. Door de ogen van een kind. In het slot zet een volwassen Pagnol de lezer met zijn beide voeten op de grond. Een Nederlandse vertaling verscheen onder de titel Mijn kinderjaren in de Provence.

P.S., voor ik het vergeet: de Taoumé is een van de toppen van het massif du Garlaban, en zeer present in het verhaal van Marcel en Lili.

geen Vlaamse meesters van het KMSKA voor Congo

Ik ga u niet vervelen met mijn ontgoocheling omtrent het nieuwe KMSKA. Het gebouw bedoel ik, niet de collectie. Het oude KMSKA was, samen met het Centraal Station, het helderste gebouw van Antwerpen, een gebouw dat zichzelf vertelt. Het nieuwe is dat niet meer. Ga er toch heen, zou ik zeggen, de collectie is het zeker waard. Mij heeft vooral de grote, groene zaal geboeid, vooraan op de bovenverdieping — die nu de tweede verdieping wordt genoemd. Vooral daar is, ook letterlijk, veel te ontdekken.

Op de benedenverdieping  — nu de eerste verdieping — beschikt het vernieuwde KMSKA over een aantal zeer grote zalen voor tijdelijke tentoonstellingen, die het vooralsnog moeilijk vult. Eén van de huidige drie, breed uitgesmeerde tentoonstellingen betreft de bouw (1884-1890) en de verbouwing (2011-2022) van het museum. Ook de zeer talrijke binnen- en buitenlandse bruiklenen komen aan bod: Terwijl het KMSKA omwille van de bouwwerf twaalf jaar lang gesloten bleef, gingen de kunstwerken op reis, naar bestemmingen zo divers als de Antwerpse kathedraal of het Chhatrapati Shivaji Maharaj Vastu Sangrahalaya Museum in Mumbai. Zo’n 4724 bruiklenen werden gerealiseerd, in het kader van 221 partnerschappen en 177 andere tentoonstellingen. Onze oude en moderne meesters veroverden wereldwijd de harten van ruim elf miljoen bezoekers, stelt het KMSKA trots en terecht.

 

Het bruikleenprogramma van het KMSKA wordt in het museum nog tot 3 september 2023 tentoongesteld.

De geografie van de bruiklenen is merkwaardig, en één ding valt op. Nee: meer dingen vallen op, en één ding valt erg hard op. Er ging géén bruikleen naar Congo. (Er zijn wel meer landen die “ontbreken”, waaronder alle Afrikaanse en Zuid-Amerikaanse landen, en ook Indonesië, wat gezien de geschiedenis van Antwerpen en van het museum en zijn collectie een gemiste kans is.)

 

Het Congolese dorp tijdens de Wereldtentoonstelling van 1894.

 

De pracht en praal van het indrukwekkende, nu iets meer dan een eeuw oude museum kan niet los worden gezien van de rijkdom die uit de toen pas gecreëerde Congo Vrijstaat naar België in het algemeen en Antwerpen in het bijzonder werd verscheept. Tijdens de Wereldtentoonstelling van 1894 werd ter illustratie en vermaak een Congolees dorp op het Museumplein gebouwd, en door 144 Congolezen bewoond. “De tijd zal echter moeten leren” schreef de Nieuwe Rotterdamsche Courant op 10 juli 1894 “of de negerbevolking voor duurzame ontwikkeling vatbaar is”.

Het had een mooi en betekenisvol — en ditmaal vrijwillig — tegenbezoek kunnen zijn: een stel oude en moderne Vlaamse meesters op reis in Congo, terwijl in Antwerpen hun huis werd verbouwd.

 

Zowel de foto van het Congolese dorp als het citaat uit de Nieuwe Rotterdamsche Courant komt uit het boek De panoramische droom, Antwerpen en de Wereldtentoonstellingen 1885, 1894, 1930 (Antwerpen 1993).

Lees ook: Vlaamse meesters voor Congo?

 

« Oudere berichten Nieuwere berichten »

© 2024 moskenes.be

Thema gemaakt door Anders NorenBoven ↑