Jef Van Staeyen

Auteur: Jef Van Staeyen (Pagina 24 van 131)

wat is waarheid? in de kerk

Het is dwaas, uiteraard, dat ik als recente Antwerpenaar — of her-Antwerpenaar, na bijna 40 jaar afstandelijkheid — jullie mijn Antwerpse ontdekkingen vertel. Maar jullie zijn hoffelijk, en verzwijgen me dat ik niets nieuws aanbreng.

Zondag stonden de deuren van de Sint-Andrieskerk open. Op weg naar de kaaien ben ik even binnen gestapt. Het moet straks vijftig jaar geleden zijn dat ik er nog was. Toen kregen we, studenten, te zien hoe de marmeren altaren in hout vervaardigd zijn.

Als ik voorbij een kerk kom ga ik wel vaker aan de deuren morrelen. De prachtige Sint-Laurentiuskerk in de Van Schoonbekestraat — een van de mooiste van Antwerpen — heb ik sinds ik hier woon nog niet open gezien. Ik heb wel vaak gemorreld, en op die manier onlangs Bernard Dewulfs uitvaart bijna meegemaakt. Er was schoon volk, las ik die avond in de krant.

  Sint-Laurentiuskerk, augustus 2013

Van de kerk van de Heilige Geest kan de deur soms open staan. Dat is de kerk hier in de buurt, die zich graag laat horen — maar niet vóór zeven uur —, en die zestig jaar geleden korte tijd in het middelpunt van de politieke belangstelling heeft gestaan. Toen, in 1962, werd er in het Frans gepreekt, wat voor een eerste aanvaring zorgde tussen de Vlaamse katholieken en hun bisschoppen, vijf jaar vóór Leuven-Vlaams. Er was destijds sprake van taalfaciliteiten in het Leuvense en aan de Belgische kust, en in een land waar de Kerk een openbare instelling is, leken Franse preken geen goed idee. De jaren nadien maakte deze onvrede het de gelovigen des te makkelijker afstand te nemen van wat de bisschoppen op andere vlakken te vertellen hadden. Waarmee ik niet wil zeggen dat de Heilige Geest de ontkerking van Vlaanderen heeft aangestuurd, de anti-conceptie heeft bevorderd en het maoïsme een duwtje in de rug heeft gegeven, om enkele maatschappelijke ontwikkelingen van de jaren zestig te noemen.
Overigens vind ik het een gek idee een parochie of kerk naar de Heilige Geest te noemen. Of naar het Heilig Hart, het Heilig Sacrament, de Heilige Drievuldigheid… Als bemiddelaar tussen een strenge God en de zwakke gelovigen kies je toch beter een heilige van vlees en bloed, een man of vrouw die nog weet wat het was, mens te zijn geweest. Wordt Maria niet Middelares genoemd?
[Een heilige met een kruiwagen, of met een piston, dat zou pas handig zijn.]

Het is pikdonker in die kerk, maar ik zag er wel een merkwaardig kruisbeeld hoog in de viering hangen. Op een heldere dag moet ik eens binnen wippen om het beter te zien. De gekruisigde Jezus draagt een lange rok, die tot halfweg zijn kuiten reikt. Hij staat op een bankje, kaarsrecht en met gestrekte armen. Het is geen lijden, het is alsof hij de bezoekers welkom heet. De aard van de kroon op zijn hoofd — doornen, of goud en juwelen? — heb ik in het duister niet gezien. Opvallend zijn ook de rijke versieringen aan en rond het kruis. Godsdiensten houden van lijden, maar het christendom is wel zij die een lijdende man als embleem heeft gekozen, en hem in al haar tempels en huizen toont.
In het overigens wat teleurstellende boek van Jan Vanriet, Rovers (2021), lees ik een korte vergelijking tussen God en cryptogeld. Dat redelijke mensen daarin geloven, in zoiets virtueels. Net als in bitcoins, cryptovaluta… God als cryptowezen. Dat vind ik verhelderend: God bestaat. Als je in hem gelooft en je anderen kan overtuigen dat hij bestaat en ze ernaar handelen, is hij zo echt als cryptogeld. Zo werd en wordt rijkdom en macht vergaard.

  het kruisbeeld in de H. Geestkerk,
op een latere dag gefotografeerd (maart 2022)

Een Koerdische vriend in Rijsel, die ik Frans leerde, en met wie ik de streek, de steden en stadjes bezocht, maar die ik nu al jaren niet meer heb gezien, van wie ik me afvraag of hij nog leeft sinds hij weer naar zijn land vertrok, ging bij het bezoeken van een kerk steevast aan het bidden — twee goden is beter dan een, moet hij hebben gedacht, hij had veel om te bidden. Ik, verwend joch van een vredig land, ga naar kerken voor kunst en architectuur. En voor de stilte als die er is. Zodat ik hoop dat hedendaagse beeldenstormers buiten blijven, want er valt wat te breken aan baardige mannen, vrome maagden en blote putti in zo’n kerk.

 

Wat is waarheid? Alain Sanez, 2012, in de Sint-Andrieskerk

Sint-Andries is een kunstkerk. De kerk is rijk aangekleed, met kerkelijke kunst die in andere kerken veelal in laden en kasten blijft. De schatkamer is een juweeltje. De preekstoel (1821) met Jezus en de vissers Petrus en Andreas is een beeldverhaal, en ook de wat discretere sculptuur het vagevuur (1710), aan de noordbeuk, waar (on)gelukkige zielen door engelen uit de rode vlammen worden gehesen, is alle aandacht waard. Angst moest het inboezemen, ik vind het mooi. De pastoor (een kunsthistoricus) gedraagt zich als museumintendant. Getuigen de teksten die hij bij de kruisweg en elders hing, de virtuele bedevaart (met een echte stapmachine…), de bokszak, de parade van schoenen als levensreis (van babysokjes en kinderbox tot sloefen en rolstoel, plus een lege valies), en het schilderij “Wat is waarheid” dat de Franse kunstenaar Alain Senez in opdracht van de kerk in 2012 geschilderd heeft. Het bevat een immense trompe-l’œil, een schildering in het schilderij, waardoor je niet weet wat je ziet, met talrijke media erover gekleefd. Kranten, computerschermen, een camera… ze verstoren je blik, zodat je hersenen voortdurend zoeken en twijfelen tussen de details en het totaalbeeld dat nauwelijks vatbaar is. Omwille van de titel, en van de uitwerking, mag het een wonder heten dat de covid-twijfelaars het werk nog niet tot embleem verkozen hebben. Ik heb er lang naar gekeken, en misschien daarom andere dingen gemist, zoals de kruisiging van Sint-Andreas, in 1595 door Otto Van Veen (of Venius) geconterfeit, de schilder die de pech heeft vooral als leermeester van Rubens bekend te staan. Als je dan bedenkt dat het MET in New York trots is een voorbereidend olieschetsje te bezitten van het werk dat onopgemerkt in de Sint-Andrieskerk hangt. Still in situ — wat niet helemaal waar is, want het doek hangt sinds twee eeuwen niet meer boven maar naast het hoogaltaar, dat tijdens het Frans bewind uit de toen afgeschafte Sint-Bernardusabdij van Hemiksem naar Antwerpen is overgebracht.
Ik heb niet voldoende gekeken, en heb veel dingen gemist. Ik ga dus zeker terug, wat ik ook jullie aanbeveel.

 

Over Otto Van Veen gespreken,  lees hier meer over het raadsel van Veen in de Rijselse kerk Saint-André.

aanvullingen:

(1) De waarheid is… dat het geen vijftig, maar slechts tien jaar geleden is, dat ik de Sint-Andrieskerk bezocht. In mijn oude foto’s zie ik een bezoek in juli 2011. De bokszak van Domyos hing er toen al.

(2) Onlangs, op 3 november 2022, na een middagconcert — elke eerste donderdag is er middagconcert — kon ik de Sint-Laurentiuskerk (geleid) bezoeken. Daar leerde ik dat de geklede en zonder doornen maar met juwelen gekroonde Jezus, die net als in de Heilige Geest in Sint-Laurentius is te zien, in feite de verbeelding van de Verrezen Christus is, die met name in de Byzantijnse sterk aanwezig is.

het jaar van de eeuw

(terug gevonden: mijn tweetalige wensen voor 1999)

m i m

voor één keer wil ik, aleer het nieuwe jaar
in te stappen, eens extra achterom kijken.
———   naar wat geweest is.

en jullie allemaal danken,
voor al die goeie herinneringen.
———   die ik onzorgvuldig bewaar.

en misschien ook «sorry» zeggen, voor de keren
dat ik onnodig gekwetst heb.
———   en dat allang vergeten ben.

er valt nog heel veel te beleven.
we maken het goed.

veel geluk in negen-en-negentig.
———   het jaar van de eeuw.

cette fois, avant de rentrer
dans la nouvelle année,
je veux avoir une pensée, et la dire
———   pour le temps qui nous échappe.

je vous dis tous «merci»
pour les beaux souvenirs.
———   qu’avec nonchalance je conserve.

et «pardon» pour les blessures inutiles.
———   que j’oublie si vite d’avoir faites.

beaucoup de bonheur nous attend
———   encore et encore.
beaucoup reste à construire,
à goûter, et à s’en réjouir.

bonne chance en nonante-neuf
———   l’année du siècle.

 

is jouw elektriciteit wel groen?

In de lage landen schrijft taalchroniqueur Marten van der Meulen over partikels — een zeer boeiend fenomeen in de Nederlandse en Duitse taal: wel, toch, eens, al, ofzo… Maar in feite gaat zijn tekst over veganisme: je bent toch niet vegan ofzo?  Dit is mijn reactie.

Marten van der Meulen schrijft over normverschuivingen, maar de belangrijkste normverschuiving merkt hij niet eens.

Enkele tientallen jaren geleden zou geen enkele gastheer of gastvrouw een van de door Van der Meulen vermelde vragen (“Heb je nog dieetwensen, of is er iets wat je beslist niet eet?”; “Je bent toch niet vegan of zo?”) of zelfs een gelijkaardige vraag hebben gesteld. Iemand met een allergie (allergieën waren toen zeldzamer) zou discreet de gastpersoon die allergie hebben gemeld (bv. “ik heb een allergie voor zuivel”…), en voor alle anderen gold het eenvoudige principe dat de wellevendheid (de beleefdheid, de vriendschap…) eiste dat men eet wat de pot schaft. In uitzonderlijke gevallen zou de gastheer of -vrouw schrijven of bellen: “Ik dacht aan…, je houdt daar toch van?”. (Let op het “houden van”; het gaat over smaak.)

De opvallende, en zeer ingrijpende normverschuiving die heeft plaatsgehad, is de omkering van het hoffelijkheidsprincipe. Niet de gast past zich aan, aan wat gastvrij wordt aangeboden, maar hij of zij verwacht — of zelfs eist — dat de gastheer of -vrouw zich aan zijn of haar desiderata aanpast. Hij of zij gedraagt zich zoals men dat doet in een restaurant, als klant.

Opvallender is nog dat dat niet alleen gebeurt om medische redenen (allergieën), of slechts zelden omwille van smaak — getuige het succes van zogenaamde vleesvervangers, melkvervangers en kaasvervangers — maar om ideologische redenen. [Ideologie in de positieve betekenis van het woord: de waarden en normen die men heeft.] De uitgenodigde persoon schat de eigen ideologische motieven hoger in dan de waarde die hij of zij aan vriendschap en hoffelijkheid hecht.

Is dit het begin van een ruimere maatschappelijke evolutie? Krijgt u straks een bezoeker over de vloer die na het binnenkomen even rondkijkt en zegt: “Ik hoop toch dat jij een energieprestatiecentrificaat a of b hebt voor dit huis. En, is jouw elektriciteit wel groen?” [Let op de partikels.]

kernenergie is de vuilste energie die er bestaat

Nu er in Europa gediscussieerd wordt over het groene karakter van kernenergie…

 

Er zijn verschillende soorten vuil. Schoenen kunnen vuil zijn, en het tapijt besmeuren. Handen vuil, de boorden van een hemd. Er zijn vuile moppen, en vuile diamanten. Daarover gaat het hier niet. Het gaat om vuil als in vervuiling.

Vervuiling is de productie van een materie of een effect, die (of dat) schadelijk of hinderlijk is — of kan zijn —, én aan de controle van de producent ontsnapt.
PFOS in de bodem, het water of de lucht is een vervuiling, CO2 in de atmosfeer is een vervuiling, lawaai is een vervuiling, en licht dat de biotoop van dieren verstoort is dat ook. Plastic verpakkingen zijn an sich geen vervuiling, zolang het plastic afval effectief gerecycleerd wordt (en niet alleen maar recycleerbaar is). Uiteraard kan zowel de productie van het plastic (en de ontginning van de grondstof), als de recyclage, en als de uiteindelijke verbranding als bron van energie (na meerdere recyclages) voor vervuiling zorgen. Net zoals dat voor andere materialen en producten geldt: glas, papier, hout…
Plastic is wél een vervuiler wanneer het in de natuur terecht komt, en aan de controle van de producent of verbruiker ontsnapt. Het vergaat immers langzaam, en verstoort de voedselketens, vooraleer het zich tot in de natuur wel aanwezige materialen afbreekt.
Het al dan niet (volledig) controleren en beheersen van de materies of effecten die hinderlijk of schadelijk kunnen zijn, is een essentieel criterium om te weten of een activiteit niet of wel vervuilend is. Zo ook voor kernenergie.

Wat volgt gaat niet over de gevaren van kernenergie, tijdens de productie, al kunnen enkele recente, niet kernenergie-gelinkte evenementen, wel tot nadenken inspireren. Het gaat evenmin over de vervuiling die door de winning van de (fossiele) splijtstoffen veroorzaakt wordt.
Het gaat hier over kernafval.

Een kerncentrale produceert kernafval, dat omwille van de radio-actieve straling zeer gevaarlijk en zelfs dodelijk is. Dat kernafval heeft een korte of lange, of extreem lange levensduur, tijdens dewelke het zijn straling, zijn schadelijkheid, zijn dodelijkheid verliest. Men rekent met halveringstijden, tijdens dewelke het kernafval de helft van zijn schadelijkheid verliest, om op de zeer lange duur, na meerdere halveringen, een natuurlijk — dit is in de natuur aanwezig — stralingsniveaus te behalen. Voor sommige vormen van kernafval, die voortkomen uit de productie van kernenergie, gaat het om halveringstijden van meer dan twintigduizend jaar. Daardoor duurt het meer dan tweehonderdduizend jaar, eer dat kernafval van het niveau van hoge radio-activiteit tot het niveau van gemiddelde radio-activiteit terugvalt. En duurt het zevenhonderdduizend jaar, eer het niveau van natuurlijke radio-activiteit wordt bereikt. Dergelijke getallen doen duizelen — de mens bewoont de aarde sinds zeventigduizend jaar. Laat ons het vooralsnog bij die twintigduizend houden; 24110 jaar als halveringstijd voor plutonium, om exact te zijn.

Wie kernafval produceert, moet dus een oplossing bedenken en realiseren om het gedurende 24110 jaar — in feite veel, veel langer… — op een veilige manier te bewaren, zodat het niemand kan schaden. Het moet opgeslagen en afgeschermd worden, op een manier dat niemand erbij kan, maar het moet wel voldoende bereikbaar blijven om het desnoods te verwijderen en elders of anders op te slaan, wanneer blijkt dat de fysische omstandigheden of evoluties niet zijn zoals werd verwacht. Je moet dus niet alleen nu, of in de nabije toekomst, belangrijke investeringen doen — zoals een ondergrondse berging in diepe kleilagen, de oplossing waaraan veelal wordt gewerkt. Je moet ook eeuwigdurende oplossingen voorzien: een instelling die het kernafval bewaakt, en die daartoe de nodige menselijke, materiële en financiële middelen heeft, en je moet instructies schrijven die over meer dan tweehonderd eeuwen nog leesbaar en begrijpbaar zijn. Dat zijn allemaal dingen die je als eenentwintigste eeuwse mensen onmogelijk kan doen. Je kan wel galerijen graven, het afval in bijzondere containers steken, en die containers in de galerijen plaatsen, met enkele detectiesystemen erbij, en de toegang tot de galerijen afsluiten, zonder dat dat afsluiten onomkeerbaar is, er bewakers bijzetten… maar verder reiken je mogelijkheden niet. Wat er later gebeurt ontsnapt volledig aan de controle van de hedendaagse mens, net zoals een plastic fles die je in de natuur gooit aan je controle ontsnapt. Het enige verschil is dat de emissie van een fles (net zoals die van CO2, PFOS, lawaai, licht, fijn stof…) een ruimtelijke grens overschrijdt, en de emissie van kernafval door een tijdsgrens gaat.
Kernafval is een materie die schadelijk is, én aan de controle van de producent ontsnapt.
Kernafval is een vervuiling, allicht de grootste die ooit heeft bestaan.

« Oudere berichten Nieuwere berichten »

© 2024 moskenes.be

Thema gemaakt door Anders NorenBoven ↑