Jef Van Staeyen

Categorie: 2020 (Pagina 6 van 22)

rue Royale

“Pardon, messieurs”, zei het meisje, de jonge vrouw, “savez-vous s’il y a d’autres maisons comme celle d’en face dans cette rue ?” We stonden, twee heren van middelbare leeftijd, op de bus te wachten, die ochtend in de rue Royale…

In de Rijselse rue Royale zag ik wat een ander niet zag.

verantwoording

Dit verhaal heeft een wat complexe ontstaansgeschiedenis.
Reeds in 2014 schreef ik een korte Franse tekst met als titel “le piéton est le roi de la ville” en als bestandsnaam “vive le piéton”, waarin ik na een korte overpeinzing over de plaats van de voetganger in de stad, zowel belaagd als geprivilegieerd, enkele anekdotes verzamelde.
Van toen dateert mijn idee ooit een tekst over de rue Royale te schrijven. Meerdere oudere teksten die je op deze website vindt zijn overigens geheel of gedeeltelijk tijdens het stappen op de rue Royale ontstaan. De tekst zou er komen nadat ik Rijsel verlaten had, want ook toen ontstond het voornemen om na, of misschien zelfs vóór mijn pensioen, weer naar Antwerpen te trekken. [Toegegeven, ook Gent gaf ik een kleine kans.]

De korte tekst van 2014 is in de kast blijven liggen, of veeleer vergeten in mijn computerbestand. In november 2019, kort na mijn  verhuis naar Antwerpen, schreef ik een eerste Nederlandse tekst rue Royale. Het resultaat stelde me teleur: er zat te weinig vlees aan de beentjes. Een jaar later, in oktober 2020 probeerde ik het opnieuw, met méér vlees. Toen publiceerde ik de tekst.
Tot ik in februari 2021 bij het opruimen van de bestanden op het tekstje van 2014 stootte, en een rist anekdotes vond, tragiques et cocasses, die ik toch vergeten was: de jongeman met de bloemen, de scène de ménage, etc. Reden genoeg om mijn tekst nog wat aan te dikken. Geen vet, maar vlees.
Wie weet komt er later nóg wat bij, denk ik dan.

Vóór de anekdotes stond deze tekst, die een echo in de vergeten voetganger vindt:

Le piéton est le roi de la ville.
Certes, il est méconnu — méprisé faut-il dire! — par les urbanistes, les architectes, les ingénieurs, les décideurs politiques, les policiers et les entreprises du bâtiment et des travaux publics. Pour les cafetiers et les restaurateurs, il est un fléau quand il passe, mais une aubaine quand il s’assoit. Il est voué aux gémonies par les automobilistes et les cyclistes, dont il empêche la circulation et contraint le stationnement. Pire, il lui arrive de vouloir monter dans un bus ou un tram, ce qui perturbe la régularité de leurs horaires et nuit à la tranquillité des chauffeurs.
Mais: c’est lui qui voit et vit la ville. Il lui arrive même — rare privilège — de pouvoir s’arrêter où et quand il veut. De regarder, et de s’étonner. Il lui arrive de rencontrer une vieille connaissance ou un proche ami, de le reconnaître, de le héler, et de prendre le temps pour causer.

méér over de rue Royale

Ik vul de tekst hier nog even aan:

  • Tussen de winkels, die er nauwelijks zijn in de rue Royale, waren er wel twee uitstekende bakkers, de een met zuurdesembrood, dat ik veel later ontdekte dan goed voor me was, de ander met fougasses (olijfolie, olijven, uien… in je brood). De een is op pensioen gegaan, te vroeg voor mij als klant, de ander heeft zijn zaak toen ze goed draaide verkocht. Nu zijn er minder klanten voor minder lekker brood.
  • Over de kerk Saint-André in de rue Royale, en over twee tableaus van Otto Venius, lees je hier: het raadsel van Veen.
  • In de reeks Lille in foto’s zit ook een beetje rue Royale.
  • Analyse architecturale d’un abri voor voyageurs de bus geeft je, in het Frans, een beschrijving en commentaar van een bushalte-met-hok in de rue Royale.

 

autoloze zondag

Vanmorgen, op de markt in Berchem, stond een klant, een in mijn ogen oude man – een leeftijdsgenoot – te pochen over zijn oude auto. Zijn oldtimer. De marktkramer wist blijkbaar waarover het ging, hij kende het model, ik niet. “Gelukkig heb ik een model van na 1973, voegde de man eraan toe. Toen is er in Amerika een oliecrisis geweest, waarna ze die auto’s lichter hebben gemaakt, opdat ze minder zouden gebruiken.”
Een oliecrisis in Amerika? zeg ik. Hier ook.”
Ik wilde nog de autoloze zondagen in herinnering brengen, maar de man wierp al op “1973? dat weet ik niet meer, daar ben ik toch te jong voor.”

de zaak Van Beirendonck

Europeanen, en bij uitbreiding Euro-Amerikanen, hebben de voorbije eeuwen talrijke juridische kaders gecreëerd om hun greep op de wereld te vestigen, te legitimeren en te bestendigen. Veroveringen en aldus afgedwongen privileges werden in ongelijke verdragen gegoten, met Indianen, Afrikanen of Chinezen. Wettelijke instrumenten werden bedacht en met onzachte druk aan andere continenten en hun inwoners opgedrongen.
Dit is immers een formeel kenmerk van het Europese meesterschap over de wereld: brute macht, van kanonnen en geweren, werd in schijnbaar vrijwillige juridische afspraken verankerd. Aan door mensen, in casu Europeanen, opgestelde regels werd een bijna goddelijke, in alle geval bovennatuurlijke en onaantastbare status gegeven. Met die vanzelfsprekendheid werd land veroverd, werden concessies gegeven op de grondstoffen die het bevat, werden handelsrechten afgedwongen, en werd privaat eigendom gecreëerd op wat van iedereen — of van niemand — was.

Het intellectueel eigendomsrecht is een van die instrumenten. In het verdrag van Bern van 1886 bepaald, en sindsdien meermaals uitgebreid, regeerde het aanvankelijk de conflicten tussen enkele Europese landen (plus Tunesië) en tussen hun burgers, om geleidelijk aan de hele wereld te worden opgelegd.
“Wat van ons is, is van ons. Wat van jullie is, daarover moeten we praten,” dat is, enigszins verzacht, de leidraad van het intellectueel eigendomsrecht, en in feite van talrijke rechtsprincipes, die door Europeanen aan de wereld zijn opgedrongen. Weliswaar werd in eenzelfde beweging het historisch Europees cultureel erfgoed tot universeel erfgoed verklaard, waaruit iedereen inspiratie kan putten, maar hetzelfde gebeurde ook voor de buiten-Europese tradities en hun actuele productie, tradities waar het Europees spanningsveld tussen een individuele, creatieve kunstenaar en een anonieme artistieke voedingsbodem niet bestaat — of slechts recent onder Europese invloed werd ingevoerd. Met andere woorden: de artistieke, ook actuele productie van andere continenten werd een vijver waarin iedereen vissen kan, maar de Europese vijver, met ook die vissen, werd met juridisch schrikdraad afgezet.

Wanneer een wettelijke regel door Europeanen op maat van Europeanen geschreven is, mag het niet verwonderen dat er vroeg of laat conflicten ontstaan.

Mijn reis naar Canada in juli 2007, de politieke actualiteit diezelfde zomer (een Russische vlag onder de Noordpool), en nog een en ander, inspireerden me tijdens de maanden nadien tot het schrijven van een album, “Nieuwe Wereld, over eindigheid en oneindigheid” waarvan hoofdstuk 2 (“de Russen komen − over markt en macht”) over allerlei vormen van toe-eigening gaat.
[Hoofdstuk 3 ging over “Wereldburgers, van mensen en grenzen”, en hoofdstuk 4 “Terug naar huis” meer specifiek over de rol van Antwerpen en België voor de migratie naar Amerika.  Hoofdstuk 1 was gewoon onze reis.]
“In Canada — en ook in het “kleinere” Québec — en in de wisselwerking tussen beide — en de verhouding tot de Inuïts, of tot de Russen — zijn ongemeen boeiende processen aan gang, die een voor mij nieuw licht werpen op de wereld van morgen, op zijn problemen, zijn uitdagingen, zijn kansen en mogelijkheden.” schreef ik. Canada is een land op de rand van de wereld en in het centrum van de geschiedenis, dat aan het denken zet.

Dit hier is de tekst van dat hoofdstuk 2 over toe-eigening. Met enkele kleine correcties.
Het kruis dat Jacques Cartier in 1534 in naam van de Franse koning aan de monding van de Saint-Laurent plantte, is een voorafbeelding van wat tot vandaag gebeurt, al worden niet alle kruisen, of vlaggen, even zichtbaar geplant.

« Oudere berichten Nieuwere berichten »

© 2024 moskenes.be

Thema gemaakt door Anders NorenBoven ↑