Jef Van Staeyen

Categorie: 2021 (Pagina 10 van 12)

het diner — Herman Koch

Het enthousiasme van Jeroen Vullings over “het Diner”, dat ik pas onlangs las (februari 2021), al stond het sinds lang op een lijstje, kan ik niet delen.
[Deze eerste zin verwijst naar “Burgerlijke outlaws, over de boeken van Herman Koch”, Jeroen Vullings, in Ons Erfdeel 2014, nr. 1.]

Toegegeven, misschien heeft het in eerste instantie te maken met de betwistbare keuzes die Paul en zijn vrouw Claire maken, die voor menige lezer, waaronder ik, niet alleen immoreel zijn, maar waarmee ze hun zoon Michel, die ze willen beschermen, op de lange duur in de vernieling rijden. Ze beschermen vooral zichzelf, en een jarenlange frustratie, een soort “Van oude Menschen…” (de dingen die niet voorbijgaan) wacht hém op. Misschien een idee voor een ander boek: wat doe je op rijpere leeftijd met een dom- en wreedheid uit je jeugd, als je door de erkenning ervan je ouders verloochent.
En misschien denk je (of alvast: denk ik) bij zo’n setting — een diner met twee koppels — aan een roemrucht literair vuurwerk in prachtige taal. Maar in dit boek wordt verhoudingsgewijs weinig gezegd, en wat wel gezegd wordt is behoorlijk slapjes als argument. Herman Koch ziet zich zelfs verplicht, in zowat de eerste helft van het boek, eindeloos te leuteren over de restaurant-cultuur en over Nederlanders in de Dordogne. Wat hij zegt is grappig en veelal terecht, maar het had wat minder mogen zijn. Tenzij Koch op die manier de verveling wil doen gevoelen, die je in zo’n restaurant hebt terwijl je hongerig wacht op je bord.

Twee dingen steken me veel meer tegen.
Eén: ik krijg onmogelijk de uiteenlopende kenmerken van Paul in één personage geprangd. Okee, mensen zijn complex, vol verrassingen. Maar niet zo. Paul is de eeuwig twijfelende en onzekere man, die plots heel zelfzeker en vol zelfbeheersing gewelddadig wordt. Niet éénmaal, geen tweemaal, maar meermaals. Bovendien slaagt Koch er amper in te duiden waarom hij dat wordt: een affiche aan de muur? de kleur van een vest? Het is weinig. Ook twijfelt die man geen ogenblik hoe hij moet reageren wanneer hij de daad van zijn zoon ontdekt.
Twee: evenmin slaagt Koch erin de tijdspanne van het diner als kader te gebruiken. Nadat hij, en de disgenoten, en de lezer in een eerste deel (een eerste gang) veel tijd verloren hebben — er is ook nauwelijks wat gezegd — ziet Koch zich verplicht de ene flash-back na de andere te brengen, waarin de ik-persoon de lezer vertelt wat er voordien is gebeurd. Dat is nogal wat. Daarbij gaat Koch voorbij aan het feit dat voor de lezer, terwijl de ik-persoon hem dat alles vertelt, de klok gewoon doorloopt. [Met een hij-persoon had dat probleem niet bestaan.] Ten langen leste vraag je je af hoe het komt dat de anders zo actieve en ondernemende Serge urenlang binnen aan tafel blijft zitten, terwijl zijn drie disgenoten buiten staan.
Ik bedoel: als lezer krijg ik dat alles onmogelijk in de tijdspanne van een diner, ook al vindt dat diner plaats in een van die restaurants waar wachten en ceremonieel de belangrijkste bezigheden zijn. Heel kort komt het uiteindelijk dan toch tot een discussie, maar één, of zelfs twee disgenoten zitten er voor spek en bonen bij.
Conclusie: het argument waarover gediscussieerd wordt is zwak, en de vorm past er niet op. Dat er uiteindelijk meer geslagen dan gesproken wordt, en meer geweld dan woorden is, mag niet verrassen.

VSV — Leon de Winter

een reactie op een artikel in Ons Erfdeel, 2013, nr. 1 ; Jan Lensen: Barmhartigheid als flauw antidotum. “VSV of daden van onbaatzuchtigheid” van Leon de Winter

Pas nu (februari 2021) heb ik De Winters boek gelezen, dat op de kaft alleen de titel “VSV” draagt. De ondertitel over barmhartigheid ontdek ik pas in Lensens artikel, en staat inderdaad binnen het boek wél vermeld.
Het is een gedurfd boek, om met echt bestaande mensen en elementen van hun reële biografie over een zeer heikel onderwerp te schrijven. De Mulischiaanse keuze Theo Van Gogh (reëel) en Jimmy Davis (fictie) in het hiernamaals te plaatsen is zeer slim, want daarmee ondervangt De Winter meteen de kritiek omtrent fictie versus realiteit. (Zo dadelijk blijkt waarom ik “hiernamaals” schrijf.)
Vreemd is de taal van de gesprekken, die meer op een stripverhaal lijkt. (Soms lijkt het Jerommeke) Ik begrijp dat men in SMS-jes, mailtjes, of sommige geschreven teksten, veel korte zinnen zonder voornaamwoord vormt. In een verhaal drijft het de spanning op. Maar spreken Amsterdammers (en hun bewindslieden) echt zo? Wie aarzelt of onderbroken wordt, breekt het einde van zijn zinnen af, nooit het begin.

In zijn recensie vermeldt Jan Lensen terecht de vele losse eindjes. Met de “schijnbare toevalligheid” heb ik minder problemen. Het is nu eenmaal een roman, waarin zelfs engelen zitten. Religie is een belangrijk onderwerp, dus voorbestemdheid mag dat ook zijn.
Vreemder is dat het boek, ergens op twee derde van zijn dikte, teneinde lijkt te zijn, waarna De Winter snel nieuw materiaal aanreikt. (Okee, er zitten wel heel kleine aanwijzingen dat er misschien nog wat komt.) En ronduit teleurstellend is de ontknoping, als je bedenkt hoeveel mensen en dingen De Winter in stelling heeft gebracht, en… hoeveel knopen hij heeft gelegd. Uiteindelijk gaat gewoon de bijl erin. Zo wordt heel het verhaal één groot “los eind”.

Tenslotte, voor Jan Lensen: Theo zit niet in het vagevuur, zoals hij stelt, maar in het voorgeborchte, al werd dat enkele jaren eerder plechtig afgeschaft. Hij zit daar “als derde categorie” naast goede mensen die nooit de kans hebben gehad de openbaring te zien: geboren vóór de komst van Christus, of als boreling gestorven vóór de doop. Daarom schreef ik “hiernamaals”, want in de “hemel” komt Theo pas nadien. Of: wat is het tegengestelde van “ondermaanse”?

Lees ook: Het lied van Europa.

ça-va-seul — archeologie in Merksem

Vorige vrijdag wandelde ik van het Eilandje naar Merksem, via de IJzerlaan, een traject waar je als voetganger niet wordt verwacht. Toen ik op de voormalige Ingenieur Menneslaan naar beneden kwam, ontdekte ik plots een grote en prachtige gevelreclame voor Ça-va-seul.

Ricineert uw schoenen met Ça-va-seul

Vraag me nu wat ricineren is. Ricine is een zeer giftig en (eenmaal toegediend of ingenomen) moeilijk te detecteren product, afkomstig van de Wonderboom of Castorolieplant. Het staat op lijst 1 van het Verdrag Chemische Wapens, samen met dingen als sarin, mosterdgas en andere.
Er bestaat ook ricinusolie, die zowel voor mensen als voor machines wordt gebruikt. Het is een laxeermiddel, bevallingen worden (werden?) ermee bespoedigd, maar men vindt die olie ook in remvloeistoffen, smeermiddelen — denk aan het merk Castrol —, boenwas, zeep, verf, inkt, en… oliën voor haar-en-huidverzorging. Niet onterecht wordt ze Wonderolie genoemd. Blijkbaar komt het gif ricine uit de pulp die overblijft, eenmaal de olie is geperst. Laten we hopen dat de schoensmeer met olie, en niet pulp werd bereid. Ça-va-seul…

Ça-va-seul komt oorspronkelijk uit Diksmuide, maar de fabriek werd, als zovele andere, na de vernielingen van de  Eerste Wereldoorlog, naar Vilvoorde overgebracht. Ça-va-seul was een belangrijk merk, maar net iets te afhankelijk van het Belgisch leger, en van de schoenen die er werden gepoetst.

Op Google Earth en Streetview zocht ik even naar het adres van mijn foto. Is het de Campiniastraat of de Taxandriastraat, of toch de Ingenieur Menneslaan? Geen van alle: de oude Bredabaan maakt gekke bochten, en het huis met de gevelreclame, beneden het oude talud, staat op de Bredabaan, nr 35. Groot was mijn verbazing, toen ik op Streetview de oude reclame niet zag. Tot op zijn minst 2019, misschien langer, zat er op de gevel — in feite een scheimuur — een bekleding met asbestleien, die de reclame al die jaren tegen de regen (en mijn en uw blik) heeft beschermd. Archeologie op een gevel.

Hoe oud is die reclame?
Voor zover ik me herinner — maar wat is dat waard? — heb ik die reclame nooit eerder gezien, zelfs in de jaren zestig en zeventig, toen ik vaak langs de Menneslaan reed (of werd gereden). Het telefoonnummer van het reclamebedrijf Bernaerts, 38.38.90, zal me niet veel helpen. Volgens sommigen (op het web) werden telefoonnummers met 6 cijfers van 1965 tot 1980 gebruikt, maar een oud doktersattest uit 1958 (een vaccinatie) toont me dat dergelijke nummers in Antwerpen ook al in 1958 bestonden. Overigens werd in de jaren zestig reclame op papieren affiches gedrukt, en vervolgens aangeplakt, en waren slogans al wat subtieler dan een gebiedende wijs in meervouds- of beleefdheidsvorm. Kort na de oorlog, zou ik zeggen, toen ook de brug over het kanaal werd herbouwd. Waarna, niet veel later, de reclame achter asbestleien verdween, en een groot aanplakbord verscheen.

Meer over de ruime omgeving lees je hier:

 

In Antwerpen volstaat het een eindje te voet te gaan om in de krant te komen

(aanvulling, per 1 maart en 2 april 2021)
Wat ik hierboven schreef, meldde ik ook aan Gazet van Antwerpen, die het onderwerp oppakte, en enkele Merksemse mensen ondervroeg: de districtsburgemeester, de districtsschepen van cultuur, een districtsraadslid, en ook de voorzitter van de Heemkundige kring. De journalist voltooit als het ware het werk dat ik begonnen was. Ook op facebook loopt het nieuws, en de stad Antwerpen twittert het door. Althans, dat zegt men me, want die media gebruik ik niet.

Dit is het artikel uit Gazet van Antwerpen. Ook Het Nieuwsblad en De Standaard-avond hebben het nieuws gebracht.

Enkele dagen later lanceerde Het Nieuwsblad een zoektocht naar andere gevelreclames (“Gevelreclames in de stad: schoensmeer, paardenvoer en Arabierekes”), die ook door de VVIA (Vlaamse vereniging voor Industriële Archeologie) werd opgemerkt. In haar nieuwsbrief verwees de VVIA ook naar de vereniging De Muren spreken, die zich inzet voor het ontdekken, vrijwaren en restaureren van oude gevelreclames. Een reclame met Olijfje in Londerzeel is haar eerste project.

 

“De voetganger is (…) de enige die echt tijd en kans heeft om snel een winkel binnen te springen, naar de bomen, de huizen of de mensen te kijken, of een praatje te slaan.” schreef ik op 13 april 2020, in een tekst over… de IJzerlaanbrug. Blijkbaar is hij ook de enige die verbaasd is over wat hij ziet, desgevallend een foto neemt, en daarover wat schrijft.

 

wit

(aanvulling per 5 november 2021)

Uiteindelijk is de gevelreclame toch verdwenen. Dat berichtte Gazet van Antwerpen op 4 november.

voetgangersnegatie bij VIAS

oorspronkelijke titel: roodlichtnegatie bij voetgangers (bis)

In een eerder bericht, op 9 januari, zeven goede redenen, en drie slechte, waarom voetgangers rode lichten negéren, vertrok ik van een rapport van VIAS over verkeersongevallen met voetgangers, en verbaasde me — alhoewel — over het feit dat dit instituut voor verkeersveiligheid zich niet de vraag stelde wáárom voetgangers zo vaak de rode lichten negéren. Ik vermeldde een aantal mogelijke  “goede” en slechte redenen voor dat voetgangersgedrag. Redenen die het verkeersbeleid kunnen inspireren, voor meer veiligheid, comfort en leefbaarheid.

Maar het kan erger.
De studie Diependaele (2015) waarnaar VIAS in 2019 verwijst, werd in opdracht van VIAS uitgevoerd: Respect voor verkeerslichten bij voetgangers: Een nationale gedragsmeting in België. Ze gaat voorbij aan de mogelijke redenen waarom voetgangers de rode lichten negéren. Alleen de omstandigheden worden onderzocht. Van de zeven omgevingselementen (of acht, met de plassen en niet opgeruimde sneeuw) die roodlichtnegatie kunnen verklaren — en in hoofde van de voetgangers kunnen legitimeren —, komen alleen de drukknoppen (smeekknoppen, pestknoppen) aan bod.
Behalve die drukknoppen (die de roodlichtnegatie bevorderen en aldus de onveiligheid verhogen) worden enkel onderzocht: de aanwezigheid van visuele of auditieve signalen, de goede zichtbaarheid van het zebrapad, de aard en omvang van de over te steken weg (aantal rijrichtingen, aantal rijstroken, aanwezigheid van tram- of busbanen) en (uiteraard) de drukte van het verkeer (het aantal voertuigen en voetgangers).
Niemand werd geïnterviewd, en er werd niet gekeken naar de inrichting van het kruispunt, naar de verhouding groen/rood, naar de verhouding wagens bij groen/wagens bij rood, etc.
Waardoor de studie, na enkele zwakke aanbevelingen (sommige verkeerslichten op stille momenten of oranje zetten, drukknoppen plek per plek evalueren, bijkomende auditieve of visuele signalen, en extra verf voor de zebrapaden) besluit:

“Het feit dat op bepaalde oversteekplaatsen meer dan 30% van de oversteekbewegingen door het rood gebeuren, is een belangrijk probleem voor de verkeersveiligheid en toont nogmaals aan dat voetgangers zelf een aanzienlijke verantwoordelijkheid dragen in het verbeteren van hun eigen veiligheid in het verkeer.” (pagina 31)

Moet het verwonderen dat voetgangers sommige regels negéren van een verkeerssysteem dat hén voortdurend negeert?

enkele cijfers en plekken

1.
Bijkomend dient vermeld dat de roodlichtnegatie in feite hoger is dan de door Diependaele vastgestelde gemiddeld 20% van de voetgangers die oversteken bij rood licht. [De hierboven vermelde 30% is een maximum. Diependaele vindt cijfers van 15 tot 30%, met 20,85% als gemiddelde.]
In de 80% die niet oversteken bij rood licht zitten immers zowel zij die wachten bij rood licht als zij die bij groen licht de rijweg bereiken en hoe dan ook niet moeten wachten (p. 27 van het rapport).
Als men er van uitgaat dat een kwart van de voetgangers het kruispunt bereiken wanneer het licht voor hen op groen staat — eigen schatting — blijven er uiteindelijk 55% van de voetgangers die effectief wachten (100% – 20% – 25%). Herrekend tot de 75% die met een rood licht geconfronteerd worden, is dat ongeveer 73%. De roodlichtnegatie is dan 27%. Met andere woorden: ongeveer een kwart.

2.
De in Antwerpen onderzochte kruispunten zijn:

  • Van Ertbornstraat / Osystraat  x  Franklin Rooseveltplaats: het oversteken van de straat (met trams) is een klein onderdeel van een veel grotere beweging waarbij de toe- en uitritten van meerdere bushaltes moeten overgestoken worden. Vergeleken met die gevaarlijke bewegingen lijkt de straat zelf overzichtelijk.
  • Sint-Jansplein / Van Maerlantstraat  x Vondelstraat / Sint-Jansplein: (inderdaad) een behoorlijk gevaarlijk kruispunt, waar de oversteekbewegingen van voetgangers vaak door het vastgelopen verkeer worden belemmerd.
  • Lange Koepoortstraat / Klapdorp  x  Sint Paulusstraat / Minderbroedersrui: kruispunt met vijf “straten”, trams en veel winkels (sindsdien heraangelegd).
  • Nationalestraat  x  Kammenstraat: kruispunt met zes “straten”, trams, veel winkels, lange wachttijden en smalle voetpaden die geen plaats laten om te wachten.
  • Vlaamsekaai  x  Scheldestraat: regelmatig kruispunt met twee-richtingstraten; de aanleg van een pleintje heeft de complexiteit van de nabije Graaf van Egmontstraat opgelost.
  • Bourlastraat / Maria-Henriettalei  x  Frankrijklei: de (oncomfortabele) oversteekbeweging van de Frankrijklei omvat vier (of in feite zes) oversteekbewegingen, waarvan er twee van verkeerslichten zijn voorzien (de brede rijwegen); verder gaat het over tweemaal twee tramsporen en twee fietspaden.
  • Belgielei  x  Lange Leemstraat: zeer druk kruispunt met kruisende tramlijnen, tramhaltes, fietspaden en zeer talrijke voetgangers.
  • Kroonstraat/Helmstraat  x  Turnhoutsebaan: zeer druk kruispunt in winkelrijk gebied; de Turnhoutsebaan (met tram) kan slechts in één beweging worden overgestoken.

De onderzoekers hebben drukke kruispunten gekozen, met vaak ook veel winkels in de omgeving. Sommige kruispunten zijn bijzonder complex. Op datum van het onderzoek (september 2014) waren er (allicht) geen drukknoppen aanwezig.

« Oudere berichten Nieuwere berichten »

© 2024 moskenes.be

Thema gemaakt door Anders NorenBoven ↑