Jef Van Staeyen

Categorie: 2022 (Pagina 6 van 9)

treinen en autocars

(naar aanleiding van het busongeval van 10 april 2022 op de E19-autoweg in Schoten)

We hebben treinen — internationale treinen —, spoorwegen en stations. Maar de exploitatie laat vaak te wensen over. De organisatie is nationaal — of zelfs regionaal, zoals in Frankrijk — en door reglementen, manieren van denken en statuten geremd. Om al die obstakels te overwinnen, denken politici aan concurrentie. Als het spoorwegsysteem vast zit, en we kunnen of willen er niets aan doen, al was het maar door echt Europees te denken — een Europees spoorwegbedrijf, met het beste, niet het slechtste van elk? —, kan concurrentie van private treinen, maar ook autocars, daar wel wat aan doen.

In 2015 kreeg de toenmalige Franse minister van economische zaken, Emmanuel Macron, van zijn president François Hollande zowat carte blanche om het interstedelijk reizigersverkeer te liberaliseren. La loi Macron leidde tot de cars Macron. Talrijke Franse en buitenlandse ondernemingen wierpen zich op de markt, waarbij aan lagere prijzen voor een meestal jong en wat minder koopkrachtig publiek reizen werden aangeboden. Die liepen vooral tussen de grote steden, zowat parallel aan de bestaande spoorverbindingen, en niet, zoals verhoopt of althans beweerd, ter opvulling van de steeds groter wordende gaten in het spoorwegnet. Lagere snelheden, minder ruimte en comfort, onzekerheid omtrent de bagage, het deerde de reizigers weinig, die hun duiten liever aan andere dingen besteedden. Het nadeel werd zelfs een voordeel, wanneer het treinverkeer voor de zoveelste keer door een nationale staking getroffen werd.

Ook op andere manieren evolueerde de mobiliteit. Informatica en smartphones gaven de covoiturage of carpooling de efficiëntie die haar lange tijd ontbrak. Blablacar is zo’n deelplatform, waarmee automobilisten die, zeg maar, occasioneel van Étampes naar Auxerre rijden, een plaats aanbieden aan wie ongeveer in dezelfde richting moet.

“Als er concurrentie ontstaat, doen we daar best zelf aan mee”, oordeelden ze bij de Franse spoorwegen. Ze startten met goedkope TGV’s, die op onmogelijke uren uit bijna onmogelijke stations vertrokken, ze zetten een woud van tarieven op, zodat wie zes weken op voorhand wil weten welke trein van Bourges naar Montluçon rijdt, naast de prijs kan lezen dat er nog vier plaatsen beschikbaar zijn, en vooral: ze startten zelf een autocar-bedrijf, Ouibus, om de eigen treinen in de wielen te rijden.

Velen achtten zich geroepen, maar weinigen hielden het stuur stevig vast. Het duurde niet lang of enkele bedrijven moesten de boeken neerleggen, en andere werden opgekocht. Megabus verdween, Flixbus kocht Eurolines, en het noodlijdende Ouibus werd door de SNCF aan Blablacar verkocht. In ruil werd het Franse, openbare spoorwegbedrijf ook aandeelhouder van Blablacar, maar niemand weet of mag zeggen hoeveel. Wie heden een treinreis wil boeken, krijgt van de spoorwegen de vraag voorgeschoteld of hij niet beter met de auto of autocar  zou gaan.

Die autocars zijn niet zonder problemen. Ze blijven veel gevaarlijker dan treinen — maar wel veiliger dan auto’s —, ze verhogen ook het fileprobleem. Om snelle treinen te laten rijden, hebben de overheden de voorbije jaren aanzienlijke sommen in sporen en stations geïnvesteerd, waarna de autocars op de autoweg in de file staan. Wat elektrisch kan (een trein), rijdt op diesel (een autobus). Steden worstelen met de autocars in hun smalle en drukke straten, waar ze de fietsers en voetgangers bedreigen — de treinen en metro’s of trams rijden wél ondergronds —, én met de vraag van de busbedrijven, en van hun reizigers, naar standplaatsen in de nabijheid van de stations. En omdat bagage op straat makkelijk gestolen wordt, eist men politie. Met andere woorden: al wat al bestaat, treinen, sporen, perrons en stations waar je op je trein kan wachten en je bagage niet gestolen wordt, maar dat niet optimaal georganiseerd is, en dat niet voor alle reizigers even prijsvriendelijk is, wordt náást de sporen en náást de stations, en met meer maatschappelijke en ecologische schade en hinder nog eens over gedaan. Zo’n autocar — van Rijsel naar Amsterdam —, die althans deels voor de Franse spoorwegen rijdt, heeft zich vorige zondag op de autoweg in Schoten onzacht tegen de betonnen vangrails gevleid. Op dertig meter van de hogesnelheidslijn.

Harlingen

De man op het podium had twee telefoons in de hand. Zo van die oude telefoons met een grote hoorn.
“Spreek ik met Harlingen? Spreek ik met Edam?” zei hij.
We hoorden geen antwoord. Het was muisstil in de donkere zaal.
Hij strekte zijn armen, en keerde de hoorns naar ons toe. “Luister” zei zijn gestalte.
Toen hoorden we, langzaam en zacht, en nauwelijks, de zee. Grijs gerucht. Een luie baar in de branding, dan stilte, en dan weer zo’n baar.
Ik werd wakker. Vanmorgen. Auto’s reden over kasseien.

East of Eden ❧

Elders op deze website staat een enthousiaste bespreking van John Steinbecks Tortilla Flat. Ook over zijn andere romans en novellen zou ik dergelijke teksten kunnen schrijven. Zoals East of Eden, misschien wel zijn meesterwerk.
In dat lijvige boek verweeft Steinbeck prachtige verhalen, van de families Hamilton en Trask, van enkele andere personages (Cathy, Abra…), en een beetje van hemzelf, in de Salinas-vallei in Californië op het einde van de 19de en het begin van de 20ste eeuw.
Zowel de plek — waar Steinbeck in 1902 geboren is, en die hij liefdevol, maar met precisie en zonder weemoed beschrijft — als het tijdsvenster is prominent aanwezig. “The Salinas Valley is in Northern California” is niet voor niets de wat ongewone, zakelijke eerste zin van het boek, waarvan de verhalen op bijna filmische en dan weer academische wijze door landschapsbeschrijvingen en maatschappelijke analyses onderbroken of aangekondigd worden.
In hoofdstuk 25 leidt “It was a deluge of a winter in the Salinas Valley, wet and wonderful”, via een telegram dat zoon Tom Hamilton op het erf van de boerderij en smidse ontvangt, tot de begrafenis van vader Samuel (die sinds kort bij zijn dochter in de stad verbleef) — of juister: tot de uren en dagen net erna. “The surreys and the buggies had driven out of the Salinas cemetery”. Als lezer ervaar je sterk hoe het overlijden zowel aangekondigd als plotsklaps is, en een grote leegte laat. Hoofdstuk 27 (“That year the rains had come so gently that the Salinas River did not overflow”) begint een ander verhaal, deels met nieuwe personnages. Het zoemt eerst in op een konijn (“Against the perfect cover of vine and bramble and tangled drift sticks, a little gray brush rabbit sat quietly in the sun, drying his breast fur, wet by the grass dew of his early feeding”), om daarna uit te zoemen op de tweelingbroers Aron en Cal Trask (elf jaar oud) die het konijn met pijl en boog doden, wat Steinbeck de gelegenheid biedt de karakters (die we nog niet kennen) en de verhouding tussen hen te beschrijven, waarna de belangrijke ontmoeting met het meisje Abra en haar ouders volgt.
Elders beschrijft Steinbeck kernachtig de maatschappelijke evolutie van het snel groeiende Salinas. Hoofdstuk 19 begint als volgt: “A new country seems to follow a pattern. First come the openers, strong and brave and rather childlike. They can take care of themselves in a wilderness, but they are naïve and helpless against men, and perhaps that is why they went out in the first place. When the rough edges are worn of the new land, businessmen and lawyers come in to help with the development — to solve problems of ownership, usually by removing the temptations to themselves.”

Ook de Eerste wereldoorlog, en de Amerikaanse deelname eraan (vanaf april 1917), komt aan bod. Niet alleen als tijdskader, maar als actor van de dramatische ontwikkeling in het boek. [Spoiler alert: hij leidt tot een conflict tussen zoon Cal en vader Adam Trask, en tot de dood van Aron. East of Eden verwijst meermaals naar het verhaal van Kaïn en Abel uit het boek Genesis. ]
Nu het oorlog is in Oekraïne, en de politieke spanning wereldwijd stijgt, sta ik  even stil bij een bijzonder fragment uit hoofdstuk 46, dat als een waarschuwing klinkt.
Zoals gezegd is John Steinbeck heel sporadisch zelf aanwezig in het verhaal: de Olive Hamilton uit het boek, een dochter van Samuel, is Johns moeder. [De familie Hamilton is reëel, de andere personages zijn fictief.] Met een kort maar heel persoonlijk en beschamend fragment toont Steinbeck wat oorlog doet, ook ver van het front, in een Californisch stadje van toen 4000 mensen, dat de oorlog wel via dienstplicht, prijsstijgingen en voedselschaarste voelt. “We had our internal enemies too, and we exercised vigilance.”  (een kort tekstfragment, eerst in het Engels, dan in het Nederlands, en tenslotte in het Frans).

 

we willen trams, geen tunnels

Op 4 maart 2022 verklaarde Vlaams minister van mobiliteit en openbare werken Lydia Peeters aan Radio 2 Antwerpen dat er geen extra geld is voor openbaar vervoer in de Antwerpse regio. Ze antwoordde negatief op de vraag naar meer middelen, die de burgemeesters van de 32 gemeenten van de Vervoerregio haar hadden gesteld. Er zal dus met de oude (te korte, en versleten) riemen moeten worden geroeid, wat veelal betekent dat de capaciteit die je in A creëert, in B moet worden geschrapt. De conflicten over de tramlijnen 7 en 15, en de twee door de Vervoerregio verworpen openbaar vervoerplannen getuigen ervan. Veelal, schrijf ik, want met betere doorstroming, een regelmatiger aanbod en vlottere halteringsprocedures valt er wel wat capaciteit en comfort te winnen.
De blokkering leidde ertoe dat TreinTramBus, de Vlaamse vereniging van openbaar vervoergebruikers, zelf met een tramplan kwam, dat duidelijk beter is dan wat De Lijn tot nu toe heeft voorgesteld. Een plan met de beperkte — té beperkte — middelen. Het lijkt wat op een vakbond die zelf een plan opstelt waarin staat wie ontslagen wordt, om zoveel mogelijk mensen aan de slag te houden. In dit geval, vanwege TreinTramBus, de minst slechte oplossing.

Geen drie weken later, op 24 maart 2022, verklaarde dezelfde Vlaamse minister van mobiliteit en openbare werken Lydia Peeters aan dezelfde Radio 2 Antwerpen dat ze een plan heeft met acht projecten om het tramnetwerk in Antwerpen vanaf 2025 fors uit te breiden en te versterken. “We willen meer trams onder de grond en buiten de stad”, zei de minister. En daar wringt het schoentje. Uitbreidingen van het tramnet “buiten de stad” zijn goed — kunnen goed zijn, mits ze een goede bediening creëren. En ook de districtentram zal een uitstekende zaak zijn; daar passen zeker tunnels in. Maar een belangrijk onderdeel van het plan zijn bijkomende tunnels op plaatsen waar de trams nu bovengronds rijden: met name van Mercatorstraat naar Berchem station, en op wat poëtisch de N12 in Deurne-Noord wordt genoemd, maar wat voor stedelingen alhier gewoon het Cogelsplein en een stukje Turnhoutsebaan is. “Daar waar het mogelijk is — let op het woord “mogelijk”; er staat niet “waar het nodig is” , komt de tram ondergronds. Als we in smalle woonstraten zitten, of straten waar er niet voldoende ruimte is voor de fiets bijvoorbeeld. Dat zal ook de snelheid van de trams ten goede komen omdat er geen obstakels zijn op de trambedding. Zo kan alles vlotter verlopen”, zei de minister. Vijftig jaar geleden werden tramlijnen ingegraven en de haltes in ondergrondse grotten gestopt om plaats te ruimen voor auto’s, nu wordt hetzelfde aangekondigd ten voordele van fietsen. “Minder obstakels”, zei ze ook, en “vlotter verlopen”, waarbij de minister, die niet in staat bleek het woord “te voet” uit te spreken, zelfs waar het verplaatsingen in de stad betreft, voorbij ging aan het feit dat voor tramreizigers zo’n ondergrondse halte helemaal niet vlotter is. En dat de genoemde straten — waar overigens ook van die dikke Lijnbussen rijden — helemaal geen “smalle woonstraten” zijn.

Om misverstanden te voorkomen: het Cogelsplein en de Deurnse Turnhoutsebaan liggen niét op het traject naar Ranst. Om dat te creëren moet je de flessenhals van de Herentalsebaan aanpakken, waarvoor een specifiek, alternatief traject is voorzien.
En: als er tussen Mercatorstraat en Berchem station plaatselijk een tunnel nodig is, reserveert men die best voor het snelle fietsverkeer, dat liever niet door overstekende voetgangers en dwarsende straten gehinderd wordt. Terwijl voetgangers en trams elkaar wél nodig hebben, liefst op straatniveau. Het oversteken van een trambaan met in elke richting elke drie minuten een tram is voor voetgangers ook makkelijker dan dat van een baan met onvoorspelbaar fiets-snel-verkeer. Overigens: worden de platanen gekapt om de platanen te redden?

 

Het Cogelsplein in Deurne, met banken en tramhalte. (Weliswaar hadden de banken wat korter bij, en de fietsen wat verder van de tramhalte mogen staan. Wie op zo’n bank op de tram wacht, moet goed opletten, en hopen dat er ook andere reizigers zijn.)
Dit plein en deze halte liggen vlakbij de brug over het Schijn en de plek waar het beloofde Schijnpark (een van de mooiste toekomstige Ringparken) aan het Rivierenhof raakt. Een plek om te koesteren, niet om onder de grond te steken.  

 

De Stanleystraat naast de spoorwegberm. Wordt de tramtunnel tussen Mercatorstraat en Berchem station straks ook langs hier geleid?

 

Het plan van minister Peeters is blijkbaar — althans in belangrijke mate — geen openbaar vervoersplan, maar een plan om zware infrastructuurwerken uit te voeren. Infrastructuurwerken waarvan sommige het openbaar vervoer meer schade gaan berokkenen dan ten goede komen. Het doet daarmee ook wat denken aan die andere beslissing van de Vlaamse regering, die om de door covid geteisterde cultuursector te steunen, een plan aankondigde om meer cultuurgebouwen te zetten.

Ik wil hopen dat in volgende zin het meervoud “we” terecht is: we willen trams, geen tunnels.

« Oudere berichten Nieuwere berichten »

© 2024 moskenes.be

Thema gemaakt door Anders NorenBoven ↑