Revolutionary Road is een prachtig boek.

In het Antwerpse toneelhuis Monty zag ik op 19 december Revolutionary Road. Een productie van theatergroep STAN en De Roovers, met Robby Cleiren, Jolente De Keersmaeker, Ivana Noa en Flor Van Severen. Naar het gelijknamige boek uit 1961 van de Amerikaanse auteur Richard Yates (1926-1991) in een bewerking van Jacob Derwig.
Ik heb intens genoten van het spektakel, van het spel en van de scènes, zo intens dat ik het verhaal vergeten ben. Dagen na de voorstelling zinderden de acteerprestaties nog in me na, maar was ik niet in staat het verhaal te vertellen. Volledig vergeten was ik het.

In de Permeke-bibliotheek vond ik het boek, in een vertaling door Marijke Emeis uit 2003, uitgegeven door De Arbeiderspers. Revolutionary Road was Yates’ eerste roman, waarmee hij bij de literaire kritiek meteen hoge ogen gooide — een nominatie voor de National Book Award —, maar die nooit een bestseller werd. Pas na zijn dood in 1991 en het verschijnen van een biografie in 2003 werden Yates en zijn romans, en vooral Revolutionary Road, her-ontdekt. Een verfilming in 2008 met Kate Winslet en Leonardo DiCaprio vervolledigde het succes — dat aan mijn aandacht toen voorbij is gegaan.

Revolutionary Road is wat ironisch de straat in een buitenwijk ergens in Connecticut waar Frank en April Wheeler met hun twee kinderen wonen. Frank heeft een saaie kantoorjob in New York bij een burotica-bedrijf, en April blijft thuis. Enkele andere personages — er zijn er niet veel — zijn het echtpaar Milly en Shep Campbell, buren en leeftijdsgenoten — de Wheelers en de Campbells komen vaak bij elkaar op bezoek —, de wat oudere, bemoeizieke Helen Givings, makelaar, haar man Howard en hun krankzinnige zoon John, die soms te scherp zegt wat hij vermoedt dat gebeurt, plus enkele collega’s van Frank en, heel occasioneel, wat familie.

Parijs

Opgelet: plotbederver (spoiler alert).

April en Frank hebben de ambities van hun jeugd geruild voor het geregelde leven in hun buitenwijk. April heeft ooit gedroomd actrice te worden, ze heeft op een belangrijke toneelschool in NewYork gezeten, en Frank had ambitie voor een ander leven — waarin is niet duidelijk. Uiteindelijk blijkt hij gehecht aan zijn saaie baan in de stad, met haar nutteloze inhoud, haar rituelen en een slippertje met een secretaresse, maar ziet dat bestaan graag als een opoffering ten bate van zijn gezin. Nadat een opvoering van The Petrified Forest door een lokaal amateurgezelschap met April in de hoofdrol faliekant is verlopen — haar theaterdromen zijn nu definitief stuk — gooien ze het over een andere boeg. Om aan de middelmatigheid te ontsnappen — April en Frank voelen zich beter dan de rest — willen ze naar Parijs verhuizen, waar April een baan hoopt te vinden bij een of andere Amerikaanse instelling, en Frank alle tijd zal hebben voor zijn ambities, of alleszins om te ontdekken wat die zijn. Het is vooral Aprils project — ze klampt zich vast aan de zogezegde ambities van haar man omdat ze er zelf geen meer heeft — en Frank gaat daarin mee. Wanneer April echter ongewild zwanger valt, biedt dat hem de kans het project, waarover ze met iedereen hebben gepraat, opzij te schuiven. Wat toevallig heeft een van de directeurs net Franks talent geprezen en een promotie in het vooruitzicht gesteld. De echtelieden discussiëren dagenlang over een eventuele abortus. Zij voor, hij tegen — maar het is niet duidelijk of hun respectieve keuzes met het kind dan wel met het Parijse project te maken hebben. Nadat hij haar heeft overtuigd, en iedereen op de hoogte wordt gebracht dat ze toch niet gaan en dat April zwanger is, maar na een hevige ruzie — zij houdt niet meer van hem, nu hij aan zijn (of hun) ambities heeft verzaakt, en ze beseft dat ze hem altijd niet zozeer bemind als wel bewonderd heeft — pleegt ze toch abortus. Het loopt fout, ze verliest veel bloed, en sterft.

Onderwijl is het pijnlijk om te lezen hoe die twee elkaar voortdurend kwetsen. Niet alleen wanneer ze elkaar willen kwetsen en tot het diepste van hun mogelijkheden gaan om de ander ten gronde te richten, maar ook, en soms nog meer, wanneer ze elkaar niet willen kwetsen — in tegendeel zelfs verzoenend en begripvol willen zijn — maar hun woorden en hun gedrag, hun lichaamstaal als kwetsend ervaren wordt. En je dat als lezer ook ervaart. Niet zelden ben je geneigd de personages zelf aan te spreken. Ze aan hun mouw te trekken. Vooral Frank. Want als zij een probleem heeft, wil hij de oplossing zijn, ook wanneer ze liever met rust gelaten wordt.

ambulance

Toen was het zondag, de woonkamer was weggezakt in de ritselende luiheid van de zondagskranten en Frank Wheeler en zijn vrouw hadden in wat een jaar leek geen woord gewisseld.

Spaarzaamheid is een belangrijk kenmerk van het boek. Spaarzaamheid in het aantal personages, weinig, maar heel goed gekozen. Soberheid in de taal. Helderheid in de chronologische, verhalende structuur, die slechts door korte flash-backs onderbroken wordt. Terughoudendheid ook. Wanneer April bloedt, door een ambulance wordt opgehaald en in het ziekenhuis sterft, verandert Yates meermaals van vertelperspectief — wat hij eerder in het verhaal om andere redenen ook al deed. Het is Milly Campbell die door de sirene van de ambulance op Revolutionary Road wordt opgeschrikt — Frank en Shep zijn op kantoor, en Milly houdt de Wheelers twee kinderen bij nadat April zich ziek heeft gemeld. Milly is ongerust en belt naar Shep, die Frank verwittigt en met hem naar het ziekenhuis rijdt. Wat gebeurt en wat volgt vernemen we eerst samen met Shep, en zal nadien door Milly en Helen — soms ten treure — aan kennissen en vrienden worden verteld. Maar Howard Givings hoorde alleen nog een welkome, donderende zee van stilte. Hij had zijn gehoorapparaat uitgezet. Dat is de laatste zin.

Voor we zover zijn geef ik nog dit fragment, wanneer April stervende is, en een arts Frank bij zich geroepen heeft.

Shep bleef eerbiedig op afstand en liet zich door zijn innerlijke stem geruststellen dat ze onmogelijk nu dood kon gaan. Zo gingen mensen niet dood, halverwege de middag aan het einde van een slaperige gang als deze. Als ze lag dood te gaan, zou die schoonmaker verdomme heus niet zo vredig zijn zwabber over het linoleum duwen, en zou hij er zeker niet bij neuriën, en zouden ze in de zaal een paar deuren verderop ook niet de radio zo hard hebben staan. Als April dood lag te gaan zou hier aan de muur heus niet dit mededelingenbord hangen met een stencil over een personeelsfeestje (‘Gezellig! Drank en hapjes!’) en zouden die rieten stoelen hier niet zó zijn neergezet, bij een tafel met keurig uitgestalde tijdschriften. Wat verwachtten ze in godsnaam van je?

Wat later vertelt Yates dat April dood is.

Het duurde heel lang voor [Shep] de weg terugvond [in het hospitaal, waar hij koffie had gezocht] en hij zou zich altijd blijven herinneren dat dit was wat hij deed — nuffig door gangen lopen met in elke hand een beker koffie en een dwaze vragende glimlach op zijn gezicht — dat dit was wat hij deed toen April Wheeler stierf.

Niet Yates zegt ons wat gebeurt. Hij zegt dat Milly vermoedt en Shep zich herinnert dat April gaat sterven, c.q. gestorven is. Zo weten wij het ook.

Misschien komen STAN en De Roovers nog eens terug, en kan ik, ná lezing van het boek, hun voorstelling nog eens zien.

 

Een extraatje, met Little Boxes, en Jobs.